Home | Contact | Mijn account | RSS | |
|
Hans Bruinsma onderzocht de relatie grondbewerkingstijdstippen <> gewasgroei10 september 2013
Elf jaar lang observeerde Hans Bruinsma van de Stichting Agrikos de relatie tussen grondbewerkingstijdstippen en de ontwikkeling van landbouwgewassen: hij vond een heel duidelijk verband tussen de twee. Begin jaren tachtig maakte hij kennis met de lezingen van Rudolf Steiner over landbouw (de zg. Landbouwcursus van 1924) en het werk van Maria Thun over de werking van de siderische maan op de ontwikkeling van landbouwgewassen. De siderische maan geeft aan welk van 12 sterrenbeelden de maan op zeker moment passeert bij haar 27-daagse omloop langs de sterrenhemel. Maria Thun had een bepaalde cycliciteit waargenomen in de ontwikkeling van cultuurplanten: in een periode van 9 dagen zag zij steeds een versterking van achtereenvolgens de zaad/vruchtontwikkeling, de wortelgroei, de bloei en de bladgroei, afhankelijk van het tijdstip binnen die 9 dagen dat zij koos voor de grondbewerking/zaai. In die 9 dagen passeert de maan 4 sterrenbeelden, die naar hun aard worden gekoppeld aan de 4 klassieke elementen Vuur, Aarde, Lucht en Water. In 27 á 28 dagen doorloopt de maan dus 3 maal een Vuurbeeld, een Aardebeeld, een Luchtbeeld en een Waterbeeld. Dat zijn achtereenvolgens:
Aangezien de waarnemingen van Maria Thun in een flink gedeelte van de gevallen niet correspondeerden met de maanstand, veronderstelde Hans Bruinsma dat de gewasgroei wellicht ook door de positie van andere hemellichamen wordt beïnvloed. Ter verificatie koos hij de zon als tweede invloedsfactor. Aan zijn hypothese voegde hij echter ook nog een ander element toe: hij veralgemeniseerde de indeling van Maria Thun (zaad-, wortel-, bloem- en bladontwikkeling) en kwam tot een indeling volgens de fenomenen: deling, strekking, verfijning en zwelling.
Door die algemene 4-deling op 2 dimensies los te laten (de maan-invloed en de zonne-invloed) kreeg hij een matrix van 4x4 = 16 gewasdifferentiaties, met elk een eigen combinatie van maan- en zonne-invloed, beide uitgedrukt in één der klassieke elementen Vuur, Aarde, Lucht en Water. Volgens dit principe ging hij nu de cultuurgewassen in 16 gewasgroepen indelen, zie hieronder. Daarmee ontstaat een link tussen een zon/maanstand (bewerkingsdatum, steeds gekoppeld aan 2 klassieke elementen) en een vormaspect van een gewas, eveneens uitgedrukt in een combinatie van 2 der klassieke elementen. Wanneer men in de figuur hiernaast via de middenbalken op horizontale en verticale as een combinatie van 2 elementen selecteert, hangt daar zowel een datum (via de stand van zon en maan op de buitenbalken) als een gewasgroep (via de geselecteerde vormaspecten op de binnenbalken) aan. De vondst van Hans Bruinsma was dus dat de indeling van Maria Thun (volgens de 4 klassieke elementen) veel breder kan worden toegepast, op een 2-dimensionale indeling van de landbouwgewassen. Zo wordt een veel steviger brug geslagen tussen een grondbewerkingsdatum en het gewas(type) dat daar het meeste voordeel van zou kunnen hebben. Of andersom, als de keuze voor het gewas vast ligt: welke datum voor de grondbewerking daar het beste bij zou passen. Het meeste werk is daarbij gaan zitten in het bepalen hoe elk gewas qua vormaspecten het beste zou passen in de 4x4-indeling die hij gekozen had. Alsof dat nog niet genoeg was, herhaalde hij de bovenbeschreven exercitie nog eens op 3 onderliggende differentiatieniveaus. Daarmee kon de kosmische invloed van zon en maan op de gewasgroei via 4 verschillende ingangen worden vastgesteld:
Wordt vervolgd. |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
|