Home | Contact | Mijn account | RSS | |
|
Home - Activiteiten - Workshops en Symposia - Symposium met Cordaid "Welke kennis delen wij?" 28 mei 2013
Symposium 28 mei 2013 "Welke kennis delen wij?"Samenwerking van ontwikkelingsorganisaties en bedrijfsleven rond verduurzaming van landbouw, bodem- en waterbeheer als sleutel tot rampenpreventieGeorganiseerd door NVLV en Cordaid; programma met Herman Wijffels als dagvoorzitter. De BELEIDSAANBEVELINGEN gedaan door een aantal sprekers zijn hier weergegeven. Sprekers waren achtereenvolgens: Bessie Schadee, voorzitter NVLV en directeur Gezonde Gronden, Herman Wijffels, hoogleraar duurzaamheid en maatschappelijke verandering aan de Univ. Utrecht, René Grotenhuis, algemeen directeur Cordaid, Jan Dirk van de Voort, biologisch melkveehouder in Lunteren en producent beste kaas van NL 2013 Katrien van 't Hooft, secretaris NVLV/Dutch Farm Experience, Geert Westenbrink, beleidscoördinator Ministerie van Economische Zaken, Aart van den Bos, directeur Soil&More International en lid van projectteam Bodemvruchtbaarheid Mondiaal van de directie Europees landbouwbeleid Jan Diek van Mansvelt, senior activist en voormalig hoogleraar Alternatieve Landbouw WUR, Peter Brul, initiatiefgroep Landbouwafdeling Louis Bolk Instituut, Int. adviesbureau Agro Eco, hoofdredacteur Ecology&Farming Probleemstelling Het kader van het symposium werd geschetst door Bessie Schadee, Herman Wijffels en René Grotenhuis. In hun openingsspeeches raakten zij aan de fysische, economische en sociale veranderingen die zich in de gehele wereld voltrekken als gevolg van het menselijk ingrijpen in ecosystemen die in de loop van miljoenen jaren zijn ontstaan. Het meest in het oog springende gevolg daarvan is dat grote hoeveelheden koolstof die oorspronkelijk in de bodem lagen opgeslagen, nu in een rap tempo in onze dampkring terecht zijn gekomen. Nog niet lang geleden passeerde het CO2-gehalte van de dampkring de gemiddelde waarde van 0,04%. Het 'lekken' van koolstof naar de dampkring vindt plaats in de vorm van koolzuurgas (CO2) en kent drie belangrijke routes: via
Voor alle drie de routes geldt dat de uitgestoten hoeveelheden CO2 worden beïnvloed door de wijze waarop er landbouw wordt bedreven in de wereld. Met name is dat van toepassing op die vormen van landbouw die een zware wissel trekken op de organische stofgehaltes in de bovengrond, de fossiele koolstofvoorraden in de ondergrond en het areaal aan oerwoudbos dat nu nog rest in de wereld. Het is vooral de industriële landbouw die aan die beschrijving voldoet. De conclusie lijkt daarom gerechtvaardigd dat het ombuigen van de trend van koolstofverliezen naar een netto koolstofaanwas in de bodem vooral binnen de industriële landbouw tot veranderingen zal moeten leiden. Het (weer) vastleggen van koolstof in de bodem is op de eerste plaats van levensbelang voor herstel van bodemvruchtbaarheid en -structuur, overal ter wereld. Het is echter ook een effectieve methode om de CO2-gehaltes in de lucht te beperken. Dit even los van de vraag of wij een klimaatomslag nog kunnen voorkomen, gezien het onverwacht hoge tempo waarmee de ijskappen aan de polen nu smelten. Lees meer over koolstof-gerelateerde problemen Het symposium beperkte zich vooral tot de problemen waarvoor de landbouw zich geplaatst ziet. De kernvraag luidde: 'Op welke manier moeten het Nederlandse bedrijfsleven en de Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsorganisaties inspelen op de vraag naar landbouwkundige kennis die zij met het oog op de verslechterende omstandigheden naar ontwikkelende landen willen exporteren?'. Om met de woorden van Herman Wijffels te spreken: 'Wordt het geen tijd dat wij bij het exporteren van die kennis buiten de paden van het klassieke Nederlandse landbouwmodel gaan treden door daarbij al die andere landbouwkundige kennis te gaan betrekken die al beschikbaar is?'. René Grotenhuis vroeg daarbij ook heel nadrukkelijk aandacht voor de maatschappelijke aspecten en wees erop dat de zwakke positie van subsistence farmers in principe kan worden omgezet in een troefkaart voor behoud van biodiversiteit en voedselzekerheid. Zijn presentatie: hier Het vasthouden aan het klassieke Nederlandse landbouwmodel betekent een verdere intensivering van de gewasproductie op industriële basis. De consequenties daarvan worden zowel positief als negatief beoordeeld, afhankelijk van de bril waarmee men naar de geproduceerde gewassen kijkt. Vanuit een kwantitatief oogpunt (tonnen droge stof geproduceerd per hectare, en de veelgeprezen input efficiency) is men, zeker binnen de gevestigde landbouwgraemia, zeer tevreden en geneigd tot steeds verdere intensivering van het gebruik van de gebruikelijke externe inputs. Vanuit een kwalitatief oogpunt is daar weinig reden voor, omdat industriële landbouw niet gericht is op het in stand houden van de natuurlijke bodemvruchtbaarheid. Daarmee wordt de bodem langzaam maar zeker gereduceerd tot een substraat en wordt de eis dat landbouw volwaardig voedsel aflevert, terzijde geschoven ten gunste van een (tijdelijke) productiviteitsverhoging afgedwongen door een kunstmestgift. Dat leidt tot inflatie van de gewaskwaliteit, hetgeen onherroepelijk wordt vertaald in onvolwaardig voedsel (al is er optisch gesproken niets aan de hand met dat voedsel). Ook vanuit economisch oogpunt geven industriële landbouw en veeteelt een te positief beeld, omdat allerlei externe kosten niet in de prijs van het product worden meegenomen (zoals de afbraak van humus in de toplaag en de effecten op de volksgezondheid, die een explosieve groei van de kosten van de gezondheidszorg veroorzaken); de prijs wordt juist verder verlaagd, met Europese subsidies. De uiteindelijke prijsstelling geeft dus een totaal vertekend beeld van de werkelijke kosten die met de productie zijn gemoeid, terwijl de openstaande rekeningen gepresenteerd door milieu, maatschappij en gezondheidszorg worden doorgeschoven naar de toekomst. Een andere economische consequentie van het industriële landbouwmodel is de steeds schevere verdeling van inkomen tussen arm en rijk. Voordrachten De eerste voordracht werd gepresenteerd door Jan Dirk van de Voort. Hij liet m.b.v. een filmfragment zien dat het mogelijk is in Nederland een melkveebedrijf te laten renderen door in plaats van kunstmest, krachtvoer en antibiotica gebruik te maken van organische bemesting, beweiden, lokale granen, noten en kruidenmelanges. Dit brengt de organische stofgehaltes (de bodemvruchtbaarheid) in de bodem omhoog, vermindert de uitstoot van schadelijke stikstofverbindingen (ammoniak en nitraten) aanzienlijk, brengt het sluiten van de koolstofkringloop een stuk dichterbij en reduceert ook nog eens een keer de droogtegevoeligheid van het bodemprofiel. Katrien van 't Hooft lichtte met een casus uit India toe dat de Nederlandse kennis die m.b.t. de veehouderij wordt geëxporteerd dient te worden aangepast aan de eisen die lokaal aan het vee worden gesteld. Het heeft geen zin de Nederlandse problemen, bv. met mastitis, klauwen en een (te) hoog antibioticagebruik naar India te exporteren. Het is hoog tijd dat weer lokaal fokmateriaal wordt ingekruist om de melkgiften en de gezondheid van het melkvee te herstellen. Haar presentatie: hier. De discussie die zich ontspon vóór de pauze vindt u hier. De discussie na de pauze hier Na de pauze trad Geert Westenbrink aan als eerste, gevolgd door Aart van den Bos. Geert benadrukte vanuit zijn eigen ervaring in Ethiopië, dat de mogelijkheden in aride gebieden om landbouwareaal uit te breiden zeer beperkt zijn, zeker als er ook kapers op de kust verschijnen, in de gedaante van grote land grabbers. De winst moet dus komen uit hogere productiviteit, maar dan wel op basis van organische stof. Geert acht het gebruik van kunstmest aanvaardbaar, als organische bemesting niet te vinden is. Zijn presentatie: hier Aart belichtte een aantal voorbeelden, waarvoor hij putte uit de expertise van zijn eigen bedrijf, Soil&More International. SEKEM in Egypte, ook elders aangehaald als aansprekend voorbeeld, had daar een belangrijk aandeel in. De quintessens van zijn betoog: laat geen organische resten verloren gaan, en vooral: benut die optimaal in een deskundig aangestuurde compostering van gemengd plantaardig en dierlijk materiaal. Goede compost maken is een hele kunst, maar vormt wel de sleutel tot hernieuwde bodemvruchtbaarheid en vooral: weerbaarheid van het bodemsysteem. Zijn aanbeveling: zoek de synergie tussen kleine en grote bedrijven! Zijn presentatie: hier Jan Diek van Mansvelt stelde na enkele inleidende opmerkingen over de culturele aspecten, dat industriële landbouw eigenlijk geen land-bouw meer is, maar land-afbraak, waarbij agroproductie van enkele gestandaardiseerde gewassen plaatsvindt, die grotendeels verantwoordelijk is voor de bodemerosie die mondiaal om zich heen grijpt. De wetenschap die daarbij hoort, beperkt zich tot kleine, overzichtelijke problemen met een beperkt aantal dimensies. Daardoor vallen de agro-ecosystemen waar boeren en consumenten mee te maken hebben, buiten de onderzoeksboot. En in plaats van dat men de juiste know-how bij elkaar haalt om de bodemerosie tot staan te brengen en terug te dringen, gebruikt men die als argument om te roepen dat de land-afbraak verder geïntensiveerd moet worden om de wereld te voeden! Daarmee is de vicieuze cirkel rond. Jan Diek's advies is: stop daarmee. Oplossingsperspectieven zijn er al te over. Te noemen zijn de Zaï-methode in Burkina Faso en andere Sahelgebieden, de Golden Green-methode van John D. Liu toegepast in West-China, alsmede die van Alan Savory in Zimbabwe, met bemestend, trekkend vee. Zijn slotadvies: zet met een aantal personen/bedrijven een ecologisch systeem op waarbinnen je de koolstofkringloop kunt sluiten met een optimale synergie van plantaardige en dierlijke producten en waarin je gezamenlijk duurzaam kunt produceren. Zijn presentatie + die van Peter: hier Peter Brul begon zijn voordracht met het noemen van het Nederlandse ketenconcept, dat ook veel aantrekkelijks biedt voor ontwikkelende landen. Zijn eigen expertise ligt vooral in het helpen omschakelen naar biologische landbouw, met hogere organische stofgehaltes door minimaal ploegen. Voorbeeld: de Turkse rozijnen. De crux van het ketenconcept is dat het de mogelijkheid opent veel van de gecreëerde toegevoegde waarde ten goede te laten komen aan het eigen bedrijf en de eigen bodem, door de verdere verwerking van het basisproduct in eigen hand te houden. Voorbeelden zijn De Groote Voort in Lunteren en SEKEM, het groene initiatief in de woestijn van Egypte. Andere voorbeelden van verbeterd bodem- en gewasmanagement (diversiteit!) waren koffie (Kaap Verdië), bananen (Latijns-Amerika) en vleeskippen (Arabisch schiereiland). De verbeterde retentie van het bodemvocht geeft een welkome basis voor een beter watermanagement en schoner water als extra bonus. De concluderende reflectie van dagvoorzitter Herman Wijffels staat hier en hield het volgende in:
|
|
|||||||||||||
|
|
|