Home | Contact | Mijn account | RSS | |
|
Dossier koolstofproblematiekGemiddeld stegen de concentraties broeikasgassen 1,3% over 1970-2000 en 2,2% daarna (IPPC-rapport). Dat er een verband is met de langzamerhand onmiskenbare klimaatveranderingen wordt niet langer door veel mensen betwist, maar waar men het minder over eens is, betreft de manier waarop de problemen die daaruit voortvloeien moeten worden aangepakt.In essentie is de koolstofproblematiek overal ter wereld hetzelfde, maar dat betekent nog niet dat de oplossing van het probleem er simpeler door wordt. Als wij Albert Einstein mogen geloven vraagt dat een "Umdenken", een ander denkraam dan waarmee de problemen zijn gecreëerd. Het belangrijkste effect dat industriële landbouw heeft op de globale koolstofhuishouding, is een uitputting van de koolstofbronnen in vaste vorm, zowel in boven- als ondergrond. In sommige gebieden op aarde is het verbranden van de vegetatie (regenwoud) nog een derde verliespost van betekenis, vooral als er geen nieuwe vegetatie voor wordt aangeplant. Zo ontstaat een verschuiving van koolstof opgeslagen in vaste vorm naar koolstof in gasvorm. In de atmosfeer zorgt CO2 voor een bijdrage aan de opwarming van de aarde, en misschien nog wel veel ernstiger, voor een verzuring van de oceanen, als het koolzuurgas door oceaanwater wordt opgenomen. Een lagere pH (hogere zuurgraad) van het zeewater heeft enorme effecten op de calciumhuishouding van organismen aan het begin van de voedselketen (algen, plankton en kryll) en zorgt dus op termijn voor ingrijpende gevolgen voor de mens, die aan het einde van de voedselketen staat. Dit is de koolstofproblematiek in een notendop. Wereldwijd is momenteel al 25% van de bodems ernstig gedegradeerd; jaarlijks komt daar nog eens 10 miljoen hectare bij (FAO, 2011). Van dat verlies komt 75% op rekening van de landbouw. Die verliezen hebben alles te maken met de afbraak van grote hoeveelheden organische stof, die rijk is aan koolstof en de bodem zijn vruchtbaarheid, structuur en samenhang geeft. De (intensivering van de) industriële landbouw heeft een belangrijk aandeel in de afbraak van organische stof, omdat die vooral tot stand komt door steeds dieper ploegen (vernietiging van organische stof, die maar gedeeltelijk ten goede komt aan de plantengroei en voor het overige als CO2 naar de atmosfeer verdwijnt) en door het toenemend gebruik van externe inputs. Voor dat laatste worden veel fossiele koolstofvoorraden aangesproken, die eveneens in koolzuurgas worden omgezet. We hebben het dan over de inputs mechanisatie, irrigatie, kunstmest, antibiotica en bestrijdingsmiddelen, die elk op hun eigen wijze van fossiele koolstof afhankelijk zijn. Binnen de landbouw kunnen als belangrijkste afgeleiden van de koolstofproblematiek vooral bodemvruchtbaarheidsverlies, alsmede bodemerosie, watervervuiling en drinkwaterschaarste worden genoemd. De eerste drie daarvan zijn direct terug te voeren op de (nog steeds toenemende) intensivering van de industriële vormen van landbouw en veeteelt, die al tussen WO I en WO II een grote vlucht hebben genomen. Echter ook de steeds grotere schaal waarop die in de wereld worden toegepast draagt bij aan de problemen. Drinkwaterschaarste (het laatste probleem) is zowel gerelateerd aan veranderingen in het neerslagpatroon als aan de landbouw, door het onttrekken van grote hoeveelheden grondwater voor irrigatie, of via het gebruik van kunstmest, antibiotica en bestrijdingsmiddelen die vroeg of laat percoleren naar het grondwater en daar voor vervuiling zorgen. Er is echter nog een factor die indirect bijdraagt aan de koolstofproblematiek: de standaardisatie van landbouwgewassen. Die stimuleert grootschalige, machinale operaties die het gebruik van grote hoeveelheden fossiele koolstof in de hand werken. Daarop wordt hieronder ingegaan. De industriële landbouw maakt in toenemende mate gebruik van een beperkt aantal hybride zaden. Deze kunnen als externe input worden beschouwd, omdat die steeds vaker door gespecialiseerde bedrijven worden geproduceerd. Dat gaat ten koste van het gebruik van zaden van lokaal ontwikkelde, zaadvaste rassen die zich in de loop der tijd middels voortdurende selectie hebben aangepast aan de lokale omstandigheden. Het overhalen van boeren om over te schakelen van goedkoop, lokaal zaadgoed op dure hybride standaardrassen zonder lokale aanpassingen, is een vak apart, dat door multinationals vooral in ontwikkelingslanden met overgave wordt beoefend. Hybride zaden bevorderen namelijk de toepassing van monocultures en zijn op hun beurt weer de sleutel tot de afzet van een aantal andere inputs, waarvoor veel fossiele koolstof is vereist. Daarmee is dus ook veel geld gemoeid, vooral als er gepatenteerd gentech-zaaizaad in het spel is. Hybride zaden worden dan ook sterk gepushed door multinationale zaadbedrijven die deze gestandaardiseerde zaden op de markt brengen, samen met een assortiment bestrijdingsmiddelen. Daarover elders meer. Het heeft ver strekkende gevolgen voor de gewasdiversiteit in de landbouw en de mate waaraan gewassen -juist in die monoculturen- bloot staan aan de risico's op ziekten en plagen. Monocultures nodigen dus uit tot machinaal werken en royaal spuiten met bestrijdingsmiddelen, zelfs preventief, om ziekten en plagen maar zoveel mogelijk voor te zijn. Dat brengt pas geld in het laadje! Alleen niet bij de boeren. Monoculturen in het algemeen en gentechgewassen in het bijzonder zijn bij uitstek geschikt voor grootschalige toepassing, omdat de grote hoeveelheden precies gedoseerde inputs het gemakkelijkst in grootschalige, gemechaniseerde operaties kunnen worden toegediend. Op die manier dragen industriële vormen van (arbeidsextensieve) landbouw dus bij aan de koolstofproblematiek. De gevolgen zijn:
|
|
|||||||||||||
|
|
|